Beschouwen:
We leren vandaag een beeld beschouwen volgens de theorie van Parsons.
Welke vragen stel je? De vragen die je stelt bij het beschouwen van een beeld geven aan in welke ontwikkelingsfasen je zelf zit.
Bij het lesgeven is het belangrijk dat je weet in welke ontwikkelingsfase de leerlingen zitten zodat je daar je vragen op aanpast. En ook de opdracht voor de leerlingen pas je aan op hun ontwikkelingsfase.
Wij oefenen dat aan de hand van de poster van Rio 2:
De vragen die je zou stellen per ontwikkelingsfase bij het beschouwen van het beeld zijn:
Fase 1: Heeft iemand de film gezien? Wie kan er vertellen waar de film over gaat?
Antwoord: de film gaat over twee papegaaien die terug gaan naar de leefomgeving van de vrouwelijke papegaai.
In ontwikkelingsfase 1 hou je het eenvoudig, is het beeld geschematiseerd weergegeven. Kleuters zitten vaak in deze fase. Belangrijk is bij hen de wereld om hen heen. Je stelt startvragen.
Fase 2: Wat zie je? Wat heeft het mannetje in zijn handen? Waar speelt het zich af?
Antwoord: je ziet twee blauwe papegaaien. Een verrekijker en een landkaart. In de jungle, oerwoud.
In ontwikkelingsfase 2 kunnen de leerlingen al wat langer hun aandacht bij een beeld houden, ze herkennen al meer vormen en kunnen aan het eind van fase 2( 2b) al meer details ontdekken. De aandacht kunnen ze langer vasthouden. De beelden moeten natuurgetrouw zijn. Je stelt onderzoeksvragen.
Fase 3: Wat zie je aan het gezicht van het mannetje? En aan het gezicht van het vrouwtje?
Antwoord: je ziet twee papegaaien, de één een beetje dromerig, de ander onzeker. Die is vast uit zijn vertrouwde omgeving gehaald en die probeert houvast te krijgen door middel van een landkaart, een verrekijker.
In deze ontwikkelingsfase kunnen de leerlingen zich inleven in het gevoel van het beeld. De expressiviteit is belangrijk. Wat wil de kunstenaar zeggen met dit beeld. Je stelt analyse vragen.
In deze fase zitten leerlingen uit de groepen 7 en 8.
Fase 4: Wat kunnen de attributen ons vertellen over het verhaal? Wat zeggen de kleuren ons? De vorm? De compositie? De textuur?
Antwoord: de attributen geven aan dat het mannetje zekerheid zoekt, het vrouwtje vindt het fijn weer terug te zijn. De kleuren staan in dienst van het totaal beeld, de compositie is belangrijk: het gaat over twee papegaaien, dus die staan vooraan in beeld.
In deze fase kan je de beeldaspecten benoemen. Je moet kennis hebben van beeldcultuur, beeldend vermogen, vakjargon, je kunt een esthetische ervaring delen. Je stelt speculatieve vragen, omkeervragen.
Fase 5: Open vragen: Loopt het verhaal goed af? Waar gaat het heen? Waar kan je dat aan zien?
Antwoord: alle antwoorden zijn in principe mogelijk. Leerlingen mogen zelf bedenken hoe het verhaal afloopt.
In deze fase kan je bij beeld beschouwen een beeld bekijken met een open mind. Je oordeelt niet.
Het maatschappelijk belang is belangrijk. De context is belangrijk. Je oordeelt niet.
In deze fase heb je al veel kennis opgedaan over beelden en kunst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten